“Ideeën spreken andere ideeën tegen en dat weerhoudt ons ervan om ze te geloven.” William James

Ware woorden van deze negentiende-eeuwse filosoof die ik bijna dagelijks in mijn praktijk tegenkom. De cliënt heeft allerlei ideeën en overtuigingen over zichzelf, anderen en de wereld. Deze zijn ontstaan door talloze ervaringen en boodschappen van anderen. Sommige overtuigingen zijn volstrekt onrealistisch en werken belemmerend. Enkele voorbeelden:

·       Ik doe alles verkeerd.
·       Als ik me kwetsbaar opstel, zullen mensen me afwijzen. 
·       Ik krijg veel kritiek, dus ik ben ongeschikt voor mijn werk. 

Je kunt de cliënt natuurlijk uitdagen om dit soort overtuigingen los te laten en te vervangen door steunende overtuigingen als:

·       Ik doe een heleboel dingen goed. 
·       Als ik me kwetsbaar opstel, zullen mensen me waarderen. 
·       Ik krijg veel kritiek, dus ik doe iets belangrijks. 

Dat werkt echter niet altijd. De cliënt weet rationeel dat de nieuwe overtuigingen beter zijn, maar ze voelen niet als ‘waar’. Vaak zit er dan een onbewuste kernovertuiging, die de belemmerende overtuigingen in stand houdt en de steunende varianten weerspreekt. Enkele voorbeelden van zulke kernovertuigingen zijn:

·       Ik ben een loser
·       Ik ben het niet waard om van te houden. 
·       Ik heb geen bestaansrecht. 

Petra (niet haar echte naam), een aantrekkelijke en zeer verzorgde vrouw van 35, heeft zich aangemeld voor therapie. Ze heeft last van onrust, stress en slapeloosheid. Ogenschijnlijk is haar leven op orde. Ze is gelukkig getrouwd, heeft twee gezonde kinderen en een leuke baan. Petra beschrijft zichzelf als extreem perfectionistisch. Alles moet goed gaan en alles moet kloppen. Haar uiterlijk en gedrag bevestigen dat helemaal. Na doorvragen worden de overtuigingen achter haar ‘moeten’ duidelijk:

·       Als ik iets niet goed doe, dan ga ik af. 
·       Als er iets niet klopt in mijn leven, dan ben ik niet oké.

Als ik deze overtuigingen uitdaag, beseft ze vrij snel dat ze niet realistisch zijn. Maar ze voelen als ‘waarheid’ en ze kan ze niet loslaten. Verder doorvragen onthult haar onbewuste kernovertuiging:

·       Ik mag er niet zijn.

Ze blijkt een ongewenst kind te zijn, dat van jongs af aan gevoeld heeft geen plek te mogen innemen. Alleen door mooi, slim en lief te zijn, kon ze waardering oogsten en een plaats in het gezin veroveren. 

Door haar kernovertuiging op gevoelsniveau te veranderen, kan ze haar andere belemmerende overtuigingen en het bijbehorende ‘moeten’ loslaten. Ze mag nu van zichzelf fouten maken en kan lachen om dingen die niet kloppen. Petra voelt nu dat ze er mag zijn en kan weer rustig slapen.